De mogelijkheid om sleutelfunctiehouders in het bestuur te benoemen en de actuariële functie te laten uitvoeren door de certificerend actuaris verdienen een zorgvuldige afweging door pensioenfondsen en vragen mogelijk om additionele waarborgen voor een doeltreffende governance. Het kostenargument kan hierbij op voorhand misleidend zijn.
In april is het voorstel voor wijziging van de Pensioenwet, Wet financieel toezicht en de Wet verplichte beroepspensioenregeling om deze aan te passen aan de Europese IORP-richtlijn (Richtlijn 2016/2341/EU) naar de Tweede Kamer gestuurd. In juni volgde de consultatie van de ontwerpbesluiten FTK, Pensioenwet en Wvb. En vorige week heeft DNB toelichting gegeven op de invulling van sleutelfuncties. Daarmee zijn de implicaties van alle wijzigingen in het regelgevend kader steeds duidelijker geworden. Ten aanzien van de invoering van sleutelfuncties vallen twee bepalingen in het bijzonder op: een sleutelfunctiehouder mag tevens bestuurder van het pensioenfonds zijn en de actuariële functie mag worden uitgevoerd door de certificerend actuaris. Dit is mede voorgesteld om invoering van de Richtlijn geen onnodige zware belasting voor pensioenfondsen te laten zijn. In dit artikel richten wij ons op de implicatie van deze bepalingen in relatie tot een doeltreffend governancesysteem. De vraag is of de voorgestelde bepalingen wel het beoogde effect hebben.
Algemeen uitgangspunt van de richtlijn en ook de huidige wet- en regelgeving bepaalt dat pensioenfondsen moeten beschikken over een doeltreffend governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering zorgt. Het zogenaamde 3 lines of defence model is hierbij voor financiële instellingen een gangbaar model. De wijze waarop de inrichting van sleutelfuncties in het regelgevend kader is vormgegeven impliceert dat het 3 lines of defence-model ook voor pensioenfondsen van toepassing is. Bepaald is dat de sleutelfuncties hun taken onafhankelijk van de uitvoering verrichten. Dit is de scheiding met de eerste lijn. De interne auditfunctie mag vervolgens zijn taken niet combineren met één van de andere sleutelfuncties. Dit is de scheiding tussen de 2e lijn en de 3e lijn. Een sterk vergelijkbare bepaling is opgenomen in de Solvency II-richtlijn voor verzekeraars en DNB vertaalt dit in haar toezicht inderdaad naar een 3 lines of defence-model. Ook bij de vergunningverlening aan de algemeen pensioenfondsen is door DNB expliciet vereist dat zij groeien naar een 3 lines of defence model. In alle gevallen geldt het bestuur als overkoepelend orgaan wat de eerste lijn aanstuurt en informatie en advies vanuit de tweede en derde lijn betrekt in de besluitvorming, zoals opgenomen in onderstaand overzicht.
De rol van het bestuur is het besturen van het pensioenfonds gericht op de belangen van alle bij het fonds betrokken stakeholders. In het 3 lines of defence-model betekent dit naar onze mening dat het bestuur eindverantwoordelijk is voor het goed functioneren van alle drie de lijnen. Daarbij functioneert het bestuur als collectief en vindt besluitvorming veelal plaats op basis van meerderheid van stemmen of consensus. En dit is precies waar het mogelijk wringt wanneer een sleutelfunctiehouder tevens bestuurder is. De sleutelfunctiehouder wordt geacht onafhankelijk het beleid van het fonds te kunnen beoordelen en dit gaat lastig samen met het tevens mede bepalen van datzelfde beleid. Omdat een sleutelfunctiehouder dan wel bestuurder ook een escalatiebevoegdheid heeft, zou dat de facto kunnen neerkomen op een vetorecht van de sleutelfunctiehouder in het bestuur. Anderzijds zou een sleutelfunctiehouder dan wel bestuurder zich vanuit een collectieve verantwoordelijkheid mogelijk onvoldoende onafhankelijk binnen een bestuur kunnen opstellen. De vraag is dan ook of deze bepaling in het wetsvoorstel in de praktijk wel haalbaar is en past binnen een doeltreffend governance systeem. Daarnaast geldt dat wanneer een pensioenfonds desondanks besluit een bestuurder als sleutelfunctiehouder te benoemen er moet worden voldaan aan de deskundigheidseisen voor sleutelfunctiehouders. Analoog aan de eisen die de toezichthouder stelt aan leden van de beleggingscommissie gaat dit naar verwachting om expertniveau. Bestaande bestuurders zouden dus over dit niveau in het specifieke functiegebied moeten beschikken. Voor de actuariële functie en de interne auditfunctie geldt bovendien dat zij een beroepskwalificatie moeten hebben. In veel gevallen zullen bestuurders hier niet over beschikken. Specifiek voor de interne auditfunctie geldt nog dat de beroepsregels op het gebied van onafhankelijkheid een invulling binnen het bestuur in de weg staan.
De gedachte is dat veel werkzaamheden van de actuariële functie in de praktijk worden uitgevoerd door de certificerend actuaris. Daarom is het mogelijk gemaakt – niet verplicht – dat de actuariële functie wordt uitgevoerd door de certificerend actuaris. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat de actuariële functie en de certificerend actuaris verschillende doelen dienen. De certificerend actuaris dient, net als de externe accountant, een publiek doel. Door het waarmerken van de jaarstaten kunnen de gebruikers ervan, publiek en toezichthouder, hieraan een zeker getrouwheid van de cijfers ontlenen. Precies hierom bevat de huidige wet een bepaling dat de certificerend actuaris geen andere werkzaamheden voor het fonds verricht. De actuariële functie is onderdeel van de interne governance van een pensioenfonds en heeft naast een controlerende rol ook een adviserende rol. Wanneer de actuariële functie door de certificerend actuaris wordt ingevuld komt daarmee mogelijk de onafhankelijkheid van de rol van certificeerder in gevaar. Dit heeft ook impact op de mate waarin de externe accountant kan steunen op het oordeel van de certificerend actuaris dan wel de actuariële functie. Voor externe accountants geldt al jaren een strikte scheiding tussen controle en adviesdiensten. Voor een doeltreffend governance systeem dient derhalve uitgewerkt te worden hoe de onafhankelijkheid van de certificerend actuaris geborgd blijft indien deze ook actuariële sleutelfunctiehouder is.
De mogelijkheid om sleutelfunctiehouders in het bestuur te benoemen en de actuariële functie te laten uitvoeren door de certificerend actuaris verdient een zorgvuldige afweging door pensioenfondsen en vraagt mogelijk om additionele waarborgen voor een doeltreffende governance. Het kostenargument kan hierbij op voorhand misleidend zijn. Door een goede inventarisatie te maken van de huidige governance structuur- en processen van het pensioenfonds en deze te optimaliseren, rekening houdend met de sleutelfunctievereisten kunnen de doorlopende extra uitvoeringskosten wel worden beperkt en de doeltreffendheid van het governancesysteem worden vergroot.
Dit artikel is geplaatst in Pensioenadvies, uitgave oktober 2018
Spreken onze thema’s jou aan en is onze cultuur precies wat je zoekt? Kijk dan eens bij onze vacatures. Wij zijn altijd op zoek naar talent!
Neemt u dan contact op met Ronald Hamaker
© 2024 AAA Riskfinance. Alle rechten voorbehouden.